zondag, april 30, 2006

Over online games en eikels

Als internet affecionado kon het niet uitblijven. Ik zou en moest online gamen. Ieder zichzelf respecterende internetgebruiker heeft het ooit wel eens gedaan dus waarom zou ik het eens niet proberen ?
Wat online maatjes opgetrommeld en afgesproken welk spel en wanneer we het zouden gaan spelen. De online maatjes zijn heel sympathieke kerels en meisjes waarmee je zonder uw leven te riskeren gerust een avondje mee kan gaan stappen.
Blijken die sympathieke jongens en meisjes plotseling eikels als je ermee online gaat gamen. Echt heel gemeen. Viel mij dat even van ze tegen.
Nu zal je zeggen wanneer je dit leest : “Amaai die gast durft hier serieus wat te beweren, zo zijn maatjes uitmaken voor eikels.”

Laat me het even verduidelijken.

Zaterdagavond, niks te doen, rotvervelen. Zegt plots een van mijn online contacts - want dat heet zo - laten we eens met zijn allen online gamen.

Unreal Tournament !

Meteen schoot de intussen in slaap gevallen bende wakker alsof er een kanon werd afgeschoten naast hun beddebak. Ik dacht : “waarom niet” dus was ook meteen kandidaat. Nu moet je weten dat er voorafgaand op het online game eerst een hormonen destabilisatie optreed. Iedereen begint meteen te pochen over hoe snel en sterk ze wel zijn in dat game. Ik lach dat allemaal weg. Ik zal mijn streng wel trekken tussen dat jonge geweld.

Het begon alvast veelbelovend : ik kon niet in het online spel geraken. Terwijl iedereen al een half uur joelend zijn online maatjes aan het afknallen was zat ik nog dwaas naar mijn scherm te gapen als een koe naar een trein. Eentje miste mij heel erg want kwam vragen, online uiteraard, waar ik bleef. Bleek een onnozel probleempje te zijn, was snel opgelost en binnen de seconden kwam ik in de virtuele wereld tot leven. Binnen evenveel seconden had ik de eerste begrafenis al aan mijn been.

Even herpakken, goed concentreren en ‘hit fire to respawn’. Daar was ik weer. Ik wou niet onderdoen voor de anderen en koos een stoere naam in het game : “ I’m_ure_daddy “. Stoer nietwaar. Het maakte echter weinig indruk en na twee minuten was het alweer begrafenis. Boehoe... Ik moest het over een andere boeg gooien. Inspelen op hun emotioneel IQ en een andere naam kiezen zodat ze het niet over hun hart zouden kunnen krijgen om mij af te knallen : “Nijntje”. Hoeft het nog gezegd dat ook dat absoluut geen effect had. Weer andere tactiek dan maar. Als er nu eens één ding is waar de online gamers de pest aan hebben is het een “camper”. Een camper is iemand die zich verstopt en passanten tussen de soep en de patatten afknalt. Dit was voor mij de beste optie. Menige passant viel te prooi aan kogels uit mijn scherpschuttergeweer. Yes ! Ze kregen schrik... van Nijntje !

Tactiek is ook maar net zolang geschikt als de tijd die het duurt om hem te omzeilen. Het duurde amper vijf minuten en ik had weer prijs. Hoewel het hier om one-to-one gevechten ging hebben ze de handen in elkaar geslagen om mij, Nijntje, af te maken. Zeg nu zelf als je dan niet mag zeggen dat het eikels zijn dan weet ik het ook niet meer. Iemand wiens enige doel is om Nijntje af te schieten, kan je moeilijk nog een aardige kerel noemen.

Na een half uurtje was de lol er voor mij af en gaf ik er de brui aan. Unreal Tournament is niks voor mij. Veel te gevaarlijk. Vriendschappen gaan eraan kapot. Als één van die eikels dit leest toch. Het enige wat ik nu goed kan is terug tot leven komen. Ik heb een half uur niets anders gedaan. Het zat mij wel hoog dat ik zo afgegaan was.
Ik zocht en vond een slachtoffer om mee te oefenen : mijn 12 jarige zoon. Even een lokaal spelletje gestart en knallen maar. twaalf seconden beste lezer, twaalf seconden en ik had het al vlaggen. Die kleine had blijkbaar zonder dat ik het wist meegespeeld zaterdagavond en goed geoefend. Nu het allerlaatste wat ik zou zeggen is dat m’n zoon een eikel is want mijn madam zegt altijd : “Onze zoon is juist gelijk zijn vader” en dat zou dan van mij ook een eikel maken. Komaan zeg nu zelf...

Vandaag was ik echter al weer vrolijk aan het converseren -on line uiteraard- met mijn maatjes. Neen, het zijn geen eikels. Natuurlijk niet ! Het zijn allemaal toffe mensen waar ik graag een pint mee ga pakken en een babbel mee sla. Maar als ze wakker worden in de virtuele Unreal Tournament wereld lusten ze mij rauw en worden ze heel gemeen en schieten ze op alles wat beweegt, inclusief Nijntje. Je zou dus kunnen stellen dat het eigelijk alleen Unreal-Tournament-on-line-game-eikels zijn. Je zou ook kunnen stellen dat ik een kluns ben in het online gamen. Maar kies aub voor de eerste stelling.
Ik heb trouwens een tijdje als “Wussy” rondgekropen in dat spelletje en dat zal mij tot het einde der dagen blijven achtervolgen. Het is "as simpel as that".

NB: Weer eens afgegaan dus en morgen mag ik weer mee gaan Poolen. Joepie ! duh….

vrijdag, april 14, 2006

Afgaan als een gieter (met stijl)

Naast bankhangen, surfen (op het internet) en bedsporten is er nog een sport waar ik mij heden ten dage aan waag : Pool. Poolen is een biljartsport. Pool is vooral populair in de Verenigde Staten van Amerika. Het komt alweer van daaruit overwaaien. Pool is vergelijkbaar met Snooker alleen is de tafel veel kleiner en zijn de ballen veel groter. Vroeger liet ik mij al eens verleiden tot een spelletje tapbiljart. Da’s best aangenaam alleen stonden die tappen steeds in de weg en was net dat ene gat waar mijn ballen dan in moesten eigelijk te klein en stonden daar ook nog eens twee van die palen naast. Het hoeft hier geen verdere verduidelijking dat meestal mijn kleur op het eind restte. Dat kon ik dan verantwoorden door te stellen dat het eigelijk geen nut had om die biljartballen in dat gat te stampen omdat, eens ze weg zijn, je weer 20 frank moet ophoesten om verder te spelen. Die biljarttafels zonder gaten en zonder toppen en maar drie ballen heb ik nooit begrepen (lees verstand van gehad om te spelen).

Pool lijkt mij veel makkelijker. Zes gaten, geen tappen die in de weg staan. Het kan niet simpeler. Tot blijkt dat de spelregels enigszins anders zijn dan het gewone tapbiljarten. Valt dat effe tegen. Zo heb je 11 ballen waarvan je maar op eentje mag stampen en die ene mag dan zeker niet in één van die zes gaten verdwijnen. Over moeilijk maken gesproken... Verder moet je die witte bal gebruiken om de andere ballen in één van de gaten te krijgen én moet je op voorhand zeggen in welk gat je die bal dan wel gaat laten verdwijnen. Het hoeft geen betoog dat in mijn geval dat eigelijk steeds een wilde gok is.

Maar ik ging dus op uitnodiging van een vriend van me eens een avondje Pool spelen. De kerel zelf speelt zo af en toe Pool in clubverband waarbij hij dan duidelijk de nadruk legde op “Af en toe”. Ik dus mee. Toen we arriveerden in de Poolzaak haalde hij prompt uit z’n autokoffer een lange tas waarin zijn eigen keu stak. Ik voelde nattigheid. Wij naar binnen en aan de slag. Deskundig zocht ik in het rek met biljartstokken de minst kromme en na het al even deskundige krijten van de pomerans (da’s dat stopselke vanboven op die stok) staken we van wal. Ik liet mijn tegenstander de eer om de ballen open te stampen. Had ik beter niet gedaan. Ik ben nu eenmaal een sympathieke jongen dus ik liet hem de eer. Het eerste spelletje ging gelijk op dus ik zag het wel goed zitten. Ik maakte een eerlijke kans om als winnaar de avond af te sluiten.

Ik verloor...

Pool betaal je per uur. Maar in tegenstelling tot Snooker duurt zo’n spelletje veel minder lang. Na anderhalf uur spelen hoopte ik dat mijn tegenstander mentaal moe zou worden en dat ik toch nog een overwinning uit de brand zou slepen. Wishful thinking. Hoewel het bij een van de achtendertig spelletjes niet veel scheelde. Enkel de zwarte eightball lag nog op de tafel. Mijn tegenstander mistte. Dé kans voor mij om de eer te redden. Krijt op de keu. Slokje van de drank. Als een echte professional schrijd ik naar de tafel. Door mijn hoofd raast de gedachte : “Dit is je kans man, komaan concentreer je.” Met deskundige blik overschouw ik de tafel. Dat was snel gebeurt want er lagen maar twee ballen dus de opdracht was duidelijk : stamp tegen wit en zorg dat zwart in het gat dat je aanduid verdwijnt. De zenuwen gierden door mijn keel wat eigelijk niet nodig was want het was nu niet bepaald voor een gouden paard. Het was wel mijn eer die op het spel stond. Ik leg aan, ik mik, ik kijk, ik mik nog eens, richt mij weer op neem mijn krijtje en zorg dat alles picobello in orde is voor mijn overwinningsstoot. Ik mik opnieuw, ik trek de keu naar achter. Ik raak een voorbijganger in zijn edele delen. Weg concentratie. Ik excuseer mij uitvoerig aan de voorbijganger omdat ik een beleefd mens ben en hij twee koppen groter en veel breder is dan mij. Ik had geen zin om mijn keu op te eten. De passant accepteerde mijn excuses. Ik buig weer voorover, mik, kijk voor alle zekerheid nog eens achter mij : geen passanten. Ik leg aan en knal recht op de zwarte bal. Daar gaat de bal, hij gaat en gaat en gaat en raakt de rand van de tafel, steekt de tafel over en valt stil net op de rand van het gat waarin die bal behoorde te verdwijnen. Ik zak in elkaar als een pudding, ben mentaal gebroken. ’t Is over. Mijn enige kans om één spelletje te winnen is voorbij. Mijn tegenstander steekt de bal in de pocket met een flair die zijn gelijke niet kent in het profcircuit. Hij keek mij aan alsof hij er spijt van had. Maar dat is het harde leven van een sporter. Soms win je, soms verlies je. Meestal verlies ik en deze avond verloor ik zowat alles : 38 spelletjes op rij en mijn eergevoel. Ik ben afgegaan als een gieter.

Ik heb deze nederlaag verdronken aan de toog met drie cola’s, twee pintjes en een zakje chips. Mijn vriend vertelde me over zijn escapades aan de Pooltafel bij zijn club. Het kwam er eigelijk op neer dat ik van in den beginnen geen kans maakte. De kerel staat ergens rond de 55ste plaats in de officiële ranking. Hij vroeg me bij het naar huis gaan nog of we nog zouden gaan Poolen. Ik vroeg bedenktijd. Maar tegen dat we thuis waren had ik al besloten dat we dat zeker regelmatig moesten doen. Eerst en vooral omdat hij mijn maatje is en ten tweede omdat je nooit weet dat hij ooit eens wereldkampioen wordt. Dan kan je simpelweg stellen dat hij zijn succes heeft te danken aan de oefenpartijtjes tegen mij. IK was zijn sparringpartner. Dank zij onderandere MIJ is hij aan de top geraakt ! In interviews in de krant zal hij MIJ vernoemen als zijn sparringpartner, zijn trainingsmaatje en dat hij, dank zij zijn vrienden, vandaag staat waar hij wou staan en ik ben daar eentje van.

Beste lezer realiseer u dat u momenteel een tekst aan het lezen bent van de ‘beste’ vriend van de toekomstige wereldkampioen Pool. U zou vereerd moeten zijn.

donderdag, april 13, 2006

Stelling van Mietagoras

Wat ik al enkele malen tussen de lijnen door heb beweerd is thans wetenschappelijk -lees Wiskundig- bewezen.
Vrouwen geven problemen.

Nu mogen de dames voor mijn part met zijn allen beginnen klagen en reklameren. Het bewijs staat hier nu eens en voor altijd. Kwestie dat we dit onderwerp eindelijk eens kunnen afsluiten.

Enfin deze stelling is dus overduidelijk. Het is met andere woorden zoals tetterende vrouwen : Geen speld tussen te krijgen.
Het staat als een paal boven water. Het is een waarheid als een koe en zo kan ik nog wel enkele uren doorgaan.



Wekelijkse marktdag

Wekelijkse marktdag. Elk zichzelf respecterende stad, gemeente, dorp of gehucht heeft er eentje. Het is naast een andere manier van geld opdoen ook een sociaal gebeuren.
De wekelijkse markt heeft wel iets meer dan de door-de-weekendse winkelnamiddag. Op de markt vind je van alles en ook marktkramers. Marktkramers is een beroep apart, je moet er voor in de wieg gelegd zijn.

Een eerste manier van verkopen op de markt is via het geven van demonstraties : Mannen of vrouwen onder een paraplu met rond de hals een microfoon die je uitvoerig demonstreren hoe schitterend, makkelijk of handig hun produkt wel is. De demonstrateur haalt de meest onmogelijke toeren uit om u te overtuigen en meestal lukt dat ook. Tot je het thuis probeert. Dan lukt het meestal niet meer of het ding gaat een eigen leven leiden en doet net niet hetgeen zo uitvoerig gedemonstreerd werd. U gaat zich meteen heel debiel voelen. Wanneer zo’n demonstrant(e) in het kraam u ziet passeren gaat hij of zij u aanspreken in de vorm van :”Meneer of Madam ik heb hier iets heel goed voor u en ‘t kost niks.” Ik heb dan de neiging om te antwoorden : “O.K., laat de demonstratie maar zitten en geef maar mee, ik zoek het dan zelf wel uit.” Men verkoopt u het produktje en omdat u het bent krijg je er nog gratis een setje schotelvodden, dweilen, potjes of andere prullen bij al naargelang het produktje die vereisen. Kortom u gaat gepluimd verder en geladen als ene muilezel met een produktje dat u van ze leven lang niet meer gaat gebruiken.

De meeste marktkramen echter zijn van het type “Allee mensen ze liggen voor het uitkiezen!”
Je kijkt wat je nodig hebt en koopt het. Bloemen, planten of dergelijke lukt nog wel maar heeft u al eens een nieuwe broek op de markt gekocht? ...en gepast ter plaatse? Ik had er willen bij zijn, zal best een mooi zicht geweest zijn. Of lingerie. Ik ga postvatten aan dat kraam en wacht desnoods enkele uren tot een groen blaadje de lingerie komt passen. Echter als de bomma aan komt gewaggeld ben ik pleite.

Dan zijn er nog de groenten en fruitkramen. Hoe de groenteboer het de hele voormiddag volhoud weet ik niet maar ik zou geen hele voormiddag kunnen staan brullen en lullen. Bloemkolen !!! Twee voor de prijs van drie !!! Allee menseuh !!! Als ik aan zo’n kraam kom dan geneer ik mij in zijn plaats. Idem voor de viskramen : Verse vis !!! Ik wordt ongemakkelijk als ik aan zo’n kraam passeer. Verse vis akkoord maar gezellig ruiken da’s een andere zaak.

Hamburgerkramen. Hoe menig medemens deze hompen junk door hun strot krijgen is mij nog steeds een raadsel. Als ik die plakken gehakt daar zo zie liggen baden in het vet naast een berg uiringen of die ketchup die van tussen die pistolets van eergisteren drijft . Wel dan is mijn eetlust over. Ik ga liever naar het wafelkraam om een lekker warme wafel. Met veel poedersuiker uiteraard. Alleen als er veel wind is laat ik wijselijk de suiker achterwege. Ik heb het eenmaal voorgehad dat de suiker mijn facade zodanig kleurde dat de mensen mij bekeken alsof ik een leven lijk was of iemand met een vieze huidziekte.

Kramen met CD’s en DVD’s vind je er ook. Ik heb eens de tijd genomen om eens een goeie CD of DVD te vinden. Het was verloren moeite want er was niet één gekende film of muziekschijf te vinden. Waar halen ze die eigelijk? Op de rommelmarkt? De uitverkoop? Oost Europa ? Verloren moeite dus.

Dan hebben we het nog niet over het sociale aspekt gehad. Je komt altijd volk tegen op zo’n wekelijkse markt dat je liever niet tegenkomt. Erger word het dan wanneer je, ondanks verwoede wegduik manoeuvres, toch wordt aangesproken. Het eerste wat ze dan meestal vragen is “en hoe is’t nog met u ?” Het antwoord is hierop logisch : “Met mij is’t goed anders liep ik hier niet nu en...hoe is’t nog met u?” Het gesprek gaat dan verder met en hoe is’t nog met die en die andere en die met zijn vrouw die hem heeft laten zitten nadat ze hem betrapt had met een andere vent in z’n bed” Kortom u kent deze hoogstaande conversaties vast en zeker ook of u bent nog nooit naar de markt geweest. Ter info: op café wordt meestal dezelfde zever verkocht maar dan met een doordringend alcoholgeurtje dat de bek uitstraalt van je gesprekspartner.
Het is ook altijd druk op de markt. ‘t Is te zeggen. Je moet je steeds een weg banen tussen de roddelende medemens die zich, in groepjes van meer dan één persoon, ophouden in de veel te smalle gangen tussen de kramen. Waar hun geleuter over gaat wil ik niet eens weten maar dat ze dik in de weg staan is een feit. Foerageren tussen marktkramen is een kunst. Er zijn er zelfs die er in slagen met hun fiets aan de hand het parcours af te leggen en dan nog wel eentje volgeladen met prei, ajuinen, bloemkolen en selder, kortom genoeg om de winter mee door te komen en nog genoeg over te hebben voor volgend winterseizoen. Wanneer je trouwens tijdens de winter de markt bezoekt -als je dan al zo gek bent- en je hoort iedereen tegen elkaar zeggen van hoe koud het eigelijk is dan overvalt mij de drang om te zeggen “blijft dan thuis!”

De wekelijkse markt, ik mag er graag naartoe gaan maar ik ga nog liever naar huis. Weliswaar volgeladen met de nodige voorraad proviand om de winter mee door te komen en zelfs nog overhebben voor de winter van het volgende jaar. Als ik er zo aan denk heb ik eigelijk nog nooit iets nuttigs kunnen aanschaffen op de markt. Indien ik dan al eens naar de wekelijkse markt ga dan is dat om te tonen dat ik niet asociaal ben en een doodgewoon burgerventje. Doodgewone burgerventjes hebben het recht, nee de plicht, om naar de markt te gaan, om zich sociaal te gedragen. En neen,... burgerventjes zijn niet simpel want da’s ook nog zo’n misvatting.

vrijdag, april 07, 2006

Sport

Een wijs iemand zij mij ooit eens tijdens een trouwdiner dat het wetenschappelijk bewezen is dat de inspanning die je levert bij het rollebollen met je partner (al dan niet je officiële), overeenstemt met het lopen van een afstand van 11 kilometer.
De eerste vaststelling is dat ik dan eigelijk best sportief ben en een tweede vaststelling is zoniet nog belangrijker : het statuut van de prostituee. Puur wetenschappelijk bekeken wil dit dus zeggen dat zij eigelijk atletes zijn, dus het profsportstatuut zouden moeten hebben. Dit zou voor de dames van Atletiekclub Schipperskwartier met andere woorden een heel goede zaak zijn. Bordelen zouden dan hernoemd kunnen worden naar fitnesscentra en subsidies behoren plots tot de mogelijkheden. Tot daar het puur menselijk aspekt.

Stel u dan nu eens voor wat dat voor de maatschappij zou betekenen. Een heel resem nieuwe sporten zou opduiken. Zo zou je, het 11 kilometer lopen in het achterhoofd houdend, een heel nieuwe tak van bijvoorbeeld de atletiek ontdekken.
Er zouden zelfs olympische spelen kunnen gehouden worden. Spektakel gegarandeerd en wat het nog veel interessanter maakt : jijzelf zou kunnen meedoen, want iedereen kan 11 kilometer lopen… normaal gezien. Het hoeft ook niet in groep te gebeuren, het kan best op je eentje.

De nieuwe atletiekonderdelen die er zouden bijkomen zijn de volgende:
Ben je klaar voor het startschot ?

- De 11 Kilometer horden
- De 11 Kilometer polstokspringen
- De 11 Kilometer Hoogspringen
- De 11 Kilometer verspringen
- De 11 Kilometer snelwandelen (u weet wel da’s eigelijk lopen met een stuk van 2 euro tussen de kaken van je achterste en het mag er niet uitvallen of er komt eentje met de rode vlag zwaaien en dat wil je liever niet meemaken)
- De 11 Kilometer Steeple. Hierbij moet je wel enkele malen door de waterbak maar dat mag geen domper zijn op de pret.
- Maar de meest fijne sporttak die hier ontstaat is de 4 X 11 Kilometer estafette waarbij de stok op deskundige wijze moet worden doorgegeven.
Dit zijn de meest gekende varianten maar de mogelijkheden zijn legio. Denk bijvoorbeeld ook aan de 11 Kilometer oriëntatielopen, de 11 kilometer soixante-neufen (een nieuwe tak waarbij in tegenovergestelde richting word gelopen) en het 11 kilometer sierturnen.

Ook in de winter kan er naar hartelust 11 kilometer afgemaald worden in de bi-athlon, 11 kilometer in het veld. De 11 kilometer afdaling én slalom.
Er zijn ook extreme varianten zoals bij de andere sporten. De 11 Kilometer straatrodelen en de Speed-way niet vergeten.

Het blijft dus niet enkel beperkt tot atletiek zoals je merkt. Het kan alle kanten uit. “The sky is the limit” !

Ons rest dus nog enkel om deze nieuwe alternatieve sporten te promoten. Dat kan op verschillende manieren waarbij de voornaamste manier is van het zelf doen. Hoe meer mensen een bepaalde sporttak beoefenen hoe populairder ze word.

Het enige probleem dat ik na verloop van tijd zie opduiken is dat omwille van orgasmisatorische redenen het aantal deelnemers zal moeten beperkt worden op grotere evenementen. Dat laatste zal echter niet simpel zijn.

woensdag, april 05, 2006

We nemen een Chinchilla...over mijn lijk

De slagzin des huizes is heden ten dage : “We nemen een Chinchilla”. Dat “nemen” hoef je natuurlijk niet té letterlijk te nemen.
De discussie die hieromtrent gevoerd word bestaat uit verschillende kampen. De pro en contra zijde.
Het hoeft jullie niet te verbazen dat ik tot de contra kant behoor. Alle argumenten pro heb ik tot nu toe met harde bewijzen kunnen weerleggen waardoor we er momenteel eigelijk nog niet uit zijn.

Waarom zou je een Chinchilla in huis halen? Voor de gezelligheid. Er zijn gezelliger beesten dan dit om in huis te nemen. Zo’n Chinchilla is eigelijk een overgroeide springmuis die het grootste deel van de dag, terwijl jij wakker bent, slaapt. Gezellig niet? Wanneer jij dan wat rust wil ’s avonds word dat beestje wakker en begint als een gek in zijn kooi rond te springen met kabaal tot gevolg. Doei rust.
Ik ben van oordeel dat je ofwel een serieus dier neemt of wel niet. Dus zo’n mini kangoeroe hoef ik niet in mijn inventaris. Krijg je zo’n Chinchilla eigelijk tam? Ik twijfel eraan. Hooguit een beetje conditioneren zodat Chin doet wat jij verwacht van hem. Verder dan nootjes aanpakken zal dat dan ook wel niet gaan. Kun je evengoed een aap in huis halen, die neemt ook nootjes aan of je gaat naar de kinderboerderij met je koters. Daar eten overigens alle dieren nootjes...uit een kauwgomballenautomaat nog wel door de boer daar strategisch gezet om de kas te spijzen.

Maar dus geen Chinchilla. Wist je trouwens dat zo’n dier voorzien is van konijnentanden. Vlijmscherp en lang. Als dat beest zich vergist en naast het nootje ook je tengels te pakken heeft kan je gelijk naar de spoedafdeling van het plaatselijk ziekenhuis racen om je vinger te laten hechten. One down, nine to go... Stel dat de conditionering waarvan eerder sprake niet vlot verloopt heb je na tien dagen gewoon geen vingers meer beschikbaar om nootjes te geven aan het dier. Tegen dat je handen weer genezen zijn is het dier al lang uitgehongerd. Als je dan een nootje geeft durf ik niet aan de gevolgen denken maar laat ons stellen dat, hiermee vergeleken, een Piranha een knuffeldiertje is. Het is trouwens een fabeltje dat Piranha’s vraatzuchtige monsters zijn. Althans toch niet als je er maar een drietal houd in een aquarium. Ik heb het uit goede bron. De Geert. Geert is zo’n type waarmee je je een breuk lacht. Nu nog en toen ik nog naar school ging ook. Wanneer de meester vroeg hoeveel vingers heb je aan je linkerhand dan week Geerts antwoord altijd af van het merendeel van de klas. Ja, Geert had toen al Piranha’s in zijn aquarium en zijn grote broer had ‘m gezegd dat hij geregeld die diertjes moest uitvangen om het aquarium te reinigen. Wekelijks.

Dat risico loop je dus ook wanneer je besluit een Chinchilla te gaan houden en handtam te maken.

De kooi van een Chinchilla moet ook ruim zijn en voorzien van een laagje grondbedekking die je dan weer wekelijks –vergelijk met Geerts aquarium- moet reinigen. Hiervoor dien je Chin dus uit z’n kooi te halen. Waar laat je ‘m dan? Een kartonnen doos is een slecht idee. Ten eerste omdat Chilla eruit springt en ten tweede omdat hij tegen de tijd dat je de kooi hebt gereinigd, de doos al lang heeft vermalen tot pulp en ondertussen zich tegoed doet aan de elektriciteitsleidingen. Nu dàt is pas gevaarlijk ! Wanneer Chin de draad middendoor bijt krijg je kortsluiting wat kan resulteren in brand. Bovendien zal het ook de laatste keer geweest zijn dat je Chin levend gezien hebt. Het beestje zal nog nooit als tevoren een laatste sprong maken en de grijze pels zal dan een paar tintjes donkerder kleuren. Zou Chinchilla net zoals konijn smaken? Instant middagmaal in dat geval.

Kortom voor het heil van de Chinchilla en uw vingers is het af te raden om zo’n dier te gaan houden. Er zijn alternatieven genoeg op de wereld die minder gevaarlijk zijn. Je kan bijvoorbeeld uit de band springen en een vogelspin gaan houden. Dat beest kan je vingers niet verminken en kan ook niet uit een kartonnen doos springen of de kabels doorbijten. Je hoeft evenzeer geen nootjes te voederen en africhten zit er in de meeste gevallen ook niet in. Kabaal hoef je ook niet te verwachten, tenzij het beest ontsnapt is en besluit even de woonkamer te gaan verkennen. Ik zie de mama al één of andere tropische regendans doen.
Wil je het dan toch iets braver houden en langs de andere kant niet te alledaags, kan je een mierenboerderij (antfarm) beginnen. Ooit eens gezien en tot nu toe de enige boerderij waar geen kauwgomautomaat stond met nootjes.
Het meest rustige is een aquarium. Geen lawaai, geen gedoe, enkel regelmatig voederen en water verversen. Is dat je nog teveel kan je een leeg aquarium overwegen.

Zoals je merkt zijn er veel degelijke alternatieven voor een Chinchilla. Maar we zijn er hier nog niet uit. Elke dag weer komt mijn kroost aandraven met een goeie reden om een Chinchilla te nemen en elke dag moet ik met een argument komen om te weerleggen.
Als er nog één iemand over een Chinchilla begint word ik simpel

zaterdag, april 01, 2006

Huiswerk

Eeuwen geleden, toen de dieren nog konden praten, de benzine betaalbaar en ik nog een spring-in-'t-veld was werd de jeugd verplicht -hoewel ik dat eigelijk niet nodig had- naar school te gaan tot 14 jaar. Dat is nu nog zo maar dan wat langer (18 jaar).
Ik behoorde tot het type ‘broekverslijter’ hoewel ik toch niet echt de minst slimme van de klas was. Laat ons zeggen ik was een middenmoter in het klassement.

Net als de jeugd nu moest ook ik bergen huiswerk verzetten. Tot groot plezier van pa. Uren heeft die mens verloren om mij bepaalde theorieën eigen te maken en die dan ook met een praktisch voorbeeld te illustreren. Sommige theorieën zorgden dan ook voor nog meer verwarring omdat het praktische voorbeeld mijn toen jeugdige verbeeldingskracht ver te boven ging. Maar aan het einde van de rit heeft het zijn nut gehad : Ik kan min of meer zonder al te grote taalkemels schrijven en de tafels van vermenigvuldiging zijn nu voor mij een routine geworden.

Het leek mij, in mijn jeugdige naïviteit, allemaal nutteloos. Voetballen was veel aangenamer. Nu was mijn voetbaltalent niet van dien aard dat ze mij konden classificeren tussen de Beckhams, Ronaldinio’s of Figo’s. Dus miljoenen zou ik er niet mee verdiend hebben. Hooguit bij de reservenploeg van FC De Bonte Koe en dan nog alleen als de helft van het team door diarree geveld zou zijn na het jaarlijkse pensenfestijn (met tombola!).
Nu dat u een beetje een idee hebt waar mij te klasseren qua IQ en sportieve uitstraling heeft u er meteen ook al een idee van wat voor soort papa ik ben ondertussen.

Ja, het lijkt ongelooflijk maar ik ben papa ! Een papa die open staat voor de nieuwe manier van opvoeding: alles mag, niets moet. Behalve wanneer ik het zeg, dan moet het wel.
Nu zolang die kinderen niet de leeftijd hebben bereikt die bestaat uit twee digits, kan ik nog rustig met mijn twee vingers in de neusgaten de huistaken nakijken en meehelpen bij het oplossen van de vraagstukken. Nu die leeftijdsgrens beginnen mijn kindjes nu wel te bereiken en het valt mij steeds zwaarder om nog als slimste uit de strijd te komen.
Eenvoudige dingen kunnen er wel mee door maar toen mijn zoon mij vroeg wat ze met ‘de geëvolueerde diversiteit van het biologisch profiel van de blauwgestreepte strijkzwaluw’ bedoelden -het kon ook een ander dier geweest zijn maar ik herinner het mij niet meer- moest ik toch even passen. Bij vragen waarop ik niet meteen het antwoord weet heb ik nog steeds dezelfde oerreactie als in mijn jeugd. Ik begin het nut van die kennis serieus in vraag te stellen. Waar ik vroeger kon wachten tot mijn pa het antwoord gaf zit ik thans natuurlijk met een zwaar probleem. Zoon verwacht het antwoord van mij. “Lees die vraag nu nog eens jongen?” en ondertussen hopen dat de deurbel gaat of de telefoon. Saved by the bell ... Niet vandaag.

Bij de basis wiskundige huistaken heb ik minder problemen. Na een vraagstuk drie keer te hebben uitgelegd aan de hand van praktische voorbeelden bleef het antwoord uit. Terwijl ik, vader, de boeken onder de neus aandachtig het vraagstuk opnieuw voorlas, zat onze student de gaten en scheuren in het plafond te tellen.
“Drieëntwintig pa!”
Wablief? zoveel gaten in ons plafond? Ik voelde alweer een klusje opborrelen...help !
“Neen pa, 23 is het antwoord op het vraagstuk.”
Ik vroeg op nogal sarcastische toon of dit een berekende oplossing was of een ruwe schatting. Daarop bleef zoon mij het antwoord schuldig. Net zoals ik 25 jaar geleden meestal het antwoord schuldig bleef en het hoorde donderen in Keulen.
“Nee manneke, het antwoord is 14 ! veertien ! En hoe kom ik aan die veertien ? Wel de vierkantswortel van 36 is 6. Het dubbel van zes is twaalf. Twaalf plus de helft van zes is 14. “ Daar had hij niet van terug. Ha ! jaja! Pa is nog niet van de domste hé! Heb ik dat nu weer eens snel opgelost ?

“15 pa, ... het antwoord is 15.”

Een angstwekkende stilte vult onze woonkamer. Enkel het tikken van de klok aan de muur is nog hoorbaar.
“v..v...vijftien ?” stammel ik, “vijftien ?”
“Jep pa vijftien, twaalf plus de helft van zes is vijftien.”
De manier waarop zoon dit zegt klinkt meer zoals: “ja pa ge zijt precies ook niet van de slimste hé? Dat je dat niet weet.”
Daar zit je dan. Je imago gekrenkt dat het geen naam heeft. Mama die je aankijkt, dochters die je aankijken en de kleinste, net onderweg met haar huistakenschriftje naar mij, die een bocht maakt van negentig graden richting moeder om haar huiswerk te laten nazien.
Hoeveel lager kan je dan als vader, de slimste van het gezin, nog vallen? Zo’n zware klap te boven komen is niet simpel.